Wijzigingswet Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (toepasselijkheid Wet arbeid en zorg)
Wet van 24 juni 2004 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met de toepasselijkheid van de Wet arbeid en zorg ten aanzien van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in verband met de toepasselijkheid van de Wet arbeid en zorg de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel I
[Wijzigt de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.]
Artikel II
1
De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die met ingang van hetzelfde tijdstip tot meer dan één kind als ouder in familierechtelijke betrekking is komen te staan en die tussen 1 februari 2001 en de datum waarop artikel I, onderdeel G, in werking treedt ten aanzien van elk van die kinderen ouderschapsverlof heeft opgenomen, heeft tijdens dat verlof recht op doorbetaling van 75% van de bezoldiging.
2
De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die tussen 1 februari 2001 en de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel G, met ingang van hetzelfde tijdstip tot meer dan één kind als ouder in familierechtelijke betrekking is komen te staan en die daarvoor ouderschapsverlof heeft genoten, heeft na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel G, mits aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, aanspraak op ouderschapsverlof ten aanzien van het kind of de kinderen voor wie hij nog geen verlof heeft genoten.
3
Indien een kind, voor wie nog geen verlof is genoten als bedoeld in het tweede lid op een tijdstip gelegen tussen 1 februari 2001 en 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van dit artikel, de leeftijd van acht jaar heeft bereikt dan wel zal bereiken, bestaat gedurende twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van dit artikel aanspraak op ouderschapsverlof ten aanzien van dat kind.
Artikel III
1
De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die met het oog op adoptie met ingang van hetzelfde tijdstip de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen en die tussen 1 december 2001 en de datum waarop artikel I, onderdeel H, in werking treedt ten aanzien van elk van die kinderen verlof heeft opgenomen, heeft tijdens dat verlof recht op doorbetaling van 75% van de bezoldiging.
2
De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die tussen 1 december 2001 en de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, met het oog op adoptie met ingang van hetzelfde tijdstip de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen en die daarvoor ouderschapsverlof heeft genoten, heeft na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, mits aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, aanspraak op ouderschapsverlof ten aanzien van het kind of de kinderen voor wie hij nog geen verlof heeft genoten.
3
Indien een kind voor wie nog geen verlof is genoten als bedoeld in het tweede lid op een tijdstip gelegen tussen 1 december 2001 en 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van dit artikel de leeftijd van acht jaar heeft bereikt dan wel zal bereiken, bestaat gedurende twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van dit artikel aanspraak op ouderschapsverlof ten aanzien van dat kind.
Artikel IV
Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt als volgt terug:
a
wat artikel I, onderdeel A, betreft: tot en met 1 april 2002;
b
wat artikel I, onderdelen B, D, E, F, H en J, betreft: tot en met 1 december 2001;
c
wat artikel I, onderdelen G en I, betreft: tot en met 1 februari 2001.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 24 juni 2004
Beatrix
De Minister van Justitie , J. P. H. Donner
Uitgegeven de dertigste juni 2004
De Minister van Justitie ,
j
P. H. Donner